Roodkapje

Er was eens een meisje en iedereen vindt haar lief en haar grootmoeder nog wel het allermeest. Ze draagt altijd een rood fluwelen mutsje, dat haar grootmoeder voor haar gemaakt heeft. Omdat ze het mutsje altijd op haar hoofd heeft noemt iedereen haar Roodkapje. Haar echte naam is iedereen vergeten.

Samen met haar moeder heeft ze een koek gebakken, die ze met een grote fles wijn naar haar zieke grootmoeder gaat brengen, die in het bos in het huisje onder de drie grote eiken woont. Van de koek en vooral van de wijn zal grootmoeder zeker opknappen. Moeder zegt dat Roodkapje op het pad moet blijven en niet mag rennen anders struikelt ze misschien en gaat de fles wijn stuk.

Onderweg komt ze de wolf tegen. Ze vertelt hem dat ze naar haar zieke oma gaat en waar haar oma woont. De wolf loopt voor de gezelligheid een stukje met Roodkapje mee. De wolf raadt Roodkapje aan om ook bloemen voor haar grootmoeder mee te nemen. Dat vind ze een goed idee en ze gaat bloemen zoeken. Ze ziet steeds mooiere bloemen. Hierdoor dwaalt ze steeds verder van het pad af het bos in.

Ondertussen gaat de wolf naar het huisje van grootmoeder, eet haar op en gaat in haar bed liggen. Dan arriveert Roodkapje. Ze vindt haar oma er wel een beetje raar uit zien. Ze heeft grote oren, ogen, neus en mond. Dan springt de wolf uit bed en eet haar op. Gelukkig komt toevallig net de jager voorbij die het zaakje niet vertrouwd. Hij knipt de wolf open en grootmoeder en Roodkapje springen levend tevoorschijn. Ze heeft een wijze les geleerd. Nooit van het pad af gaan als je moeder je dat verboden heeft.

Een schimmenspel naar het beroemde sprookje van de gebroeders Grimm.